Column Sjoerd Mossou: Alle keepers zijn gek

Romario zei altijd over keepers dat ze ‘gek of homo’ zijn. In die tijd kon dat nog, vrijwel niemand voelde zich beledigd, en Romario zei het zo koddig in gebroken Nederlands, dat het automatisch iets onschuldigs kreeg. 

Ik heb het altijd een mooie oneliner gevonden. In mijn beleving zijn keepers niet bovengemiddeld vaak homo, ik ken er uit mijn hoofd althans maar twee, maar gek zijn keepers sowieso allemaal. Ja, u en ik ook. Zelfs als u verder heel normaal bent, compleet met een doorzonwoning en een labrador, bent u minimaal één keer per week een beetje gek, knetter of geschift. 

Dat bedoel ik niet per se als provocatie. Puur rationeel en objectief gezien is keepen nu eenmaal een vreemde, tamelijk absurde hobby. Schrijver Albert Camus, zelf een fanatiek keeper, schreef het lang geleden al: ,,Waar hij loopt, groeit geen gras meer.’’ 

Een keeper is altijd alleen, eenzaam. Wij keepers kozen ooit doelbewust voor een rol als martelaar, voor een tijdverdrijf dat veel vaker tragisch is dan ‘leuk’ of heroïsch. Op welk niveau u ook speelt: ook u staat iedere week eenzaam te dreinen in het doelgebied, starend in de verte, wachtend op onheil. De veldspeler kan tenminste beïnvloeden, een wedstrijd naar zich toe trekken, het heft in handen nemen, de zinnen verzetten. De keeper is altijd afhankelijk. Bijna letterlijk is hij aan de Goden overgeleverd. 

Het mooie aan keepen is nou juist: iedereen bedwingt die gekkigheid op zijn eigen manier. Je hebt ijskonijnen en kabaalkeepers, zenuwpezen en showmannetjes, droogkloten en totaal geflipte dwazen. De ene keeper gedijt bij een staat van voortdurende twijfel, de ander heeft juist een betonnen plaat voor zijn kop. Hans van Breukelen, Joop Hiele, Stanley Menzo of Ed de Goey: ze beleefden hun vak ieder op compleet onvergelijkbare wijze. 

Dat maakt keepers ook tot zo’n razend interessant studieobject. De geweldige filmmaker Johan Kramer dook twee jaar geleden in het brein der keepers (kijk die film!), maar vreemd genoeg heb ik nog nooit een psycholoog gesproken die afstudeerde op het thema doelmannen. Terwijl daar juist alle reden voor is. Over wielrenners zijn boeken volgeschreven, tot in de hogere literatuur aan toe. Over keepers is veel minder te vinden, terwijl er geen positie in de (top)sport bestaat die mentaal gezien complexer (en zwaarder) is. 

Loris Karius in de Champions League-finale van 2018: iedere keeper ter wereld zal een vleugje hebben gevoeld van wat hij voelde. Iedere keeper herkende de schrik, de angst, de verlamming, het ongeloof. Iedere keeper zal ooit precies zo’n boze droom hebben gehad als Karius op die avond in Kiev. 

Exact dát maakt ons keepers ook zo gek, want deze week staan we er weer, en volgende week opnieuw. Vol goede moed gaan we weer op jacht naar die ene perfecte wedstrijd, naar de dag waarop alle ballen voor ons zijn, ook al weten we dat die nooit gaat komen.

Het is zoals de Engelsen het zo mooi zeggen: ‘Crazy and proud of it’. 

Sjoerd Mossou is sportjournalist, columnist en schrijver. Op zondag is hij de keeper van JEKA 4.

Vorig artikelArjan Heerland en Manuel Kuijk: De grote voordelen van het trainen op kleine doelen
Volgend artikelJohn Prinssen: Het doel verdedigen in plaats van ruimtes