TEKST: ANDRE KRUL | BEELD: ANDRE KRUL EN PSV

Waar het in Knoops visie kort samengevat op neerkomt is dat, om in alle situaties op de juiste manier te handelen en in actie te komen, de keeper zich continu moet aanpassen en razendsnel moet schakelen tussen de verschillende keuzes en opties. Hierdoor kunnen en mogen ze zich niet (te vroeg) vastzetten in één specifieke, aangeleerde uitgangshouding.

In deel één heeft PSV-jeugdkeeperstrainer Abe Knoop veel verteld over de uitgangshouding in combinatie met een zo snel mogelijke verplaatsing in en rond het doelgebied. Verder kwamen de individuele benadering en het belang voor keepers om zich niet vast te zetten in een bepaalde uitgangshouding aan bod. In deel twee legt Knoop onder meer uit welke manieren er zijn om het zwaartepunt naar voren te brengen en vertelt hij meer over de zogenaamde squat-uitgangshouding. In deel één heeft Knoop al verteld dat hij vaak ziet dat keepers al heel vroeg in een uitgangshouding gaan staan die vaak gelijk is aan een soort squat-houding.

Squatten

De squat-uitgangshouding: het zwaartepunt is naar achteren
gericht

Knoop legt uit wat volgens hem deze houding inhoudt en waarom deze niet werkt. “In de squat-uitgangshouding gaat het zwaartepunt altijd naar achter. In deze houding neemt de doelman een uitgangshouding aan met de armen als een soort hefboom naar voren. Dat betekent echter dat zijn zwaartepunt in de meeste gevallen naar achter ligt, in plaats van naar voren. Het logische gevolg hiervan is dat de doelman bij een schot of kopbal dan ook eerder naar achteren zal duiken en vallen. Als de armen daarentegen naar achter gáán, met de nadruk op gaan, omdat de timing zo belangrijk is, en niet al naar achteren zijn, wil dat juist zeggen dat de keeper zijn armen als contrabalans nodig heeft om niet voorover te vallen. Door dit toe te passen komt het bovenlichaam, de borst, ruim voorbij de tenen. In dat geval is het zwaartepunt ook echt naar voren! Ook in het hoofdmoment aanvallen, balbezit hebben, is het belangrijk om te anticiperen en het zwaartepunt naar voren te hebben. Als voorbeeld haalt Knoop een situatie aan waarbij een medespeler de bal onder druk van een aanvaller te zacht terug speelt. “Als het zwaartepunt van de keeper op dit moment niet naar voren is omdat hij met dit scenario geen rekening heeft gehouden, gaat kostbare tijd verloren. Het eerst naar voren moeten brengen van het zwaartepunt alvorens hij naar voren kan sprinten scheelt meters. Dit kan het verschil zijn tussen een tegendoelpunt of een redding.”

Klein sprongetje

Er zijn drie manieren bij het verwerken van schoten en kopballen, overigens niet al te verschillend van elkaar, die als doel hebben het zwaartepunt naar voren te krijgen. Bij alle drie wordt een klein sprongetje naar achteren gemaakt als hulpmiddel om de borst naar voren te brengen. De eerste manier wordt door de keeper gebruikt als er van dichtbij geschoten gaat worden en er geen tijd is voor een andere keuze dan zijn reflexen te gebruiken. “Op de plek waar de keeper klaar staat voor het schot maakt hij een klein sprongetje van een paar centimeter naar achter om zodoende het zwaartepunt naar voren te brengen, en te landen met licht gebogen knieën teneinde direct voorspanning op de benen te creëren. Bij dit sprongetje zullen de armen automatisch iets naar achteren gaan, met als bijkomend voordeel dat de armen, na de achterwaartse beweging weer naar voren worden gebracht in de afzet, waardoor het hele lichaamsketen, inclusief beide armen, wordt gebruikt bij de sprong, waardoor de keeper veel meer power en snelheid in de afzet heeft.” De techniek die de PSV-trainer beschreven heeft wordt onder meer, bewust of onbewust, toegepast door Jan Oblak, Marc-André Ter Stegen en Manuel Neuer.

Armen gebruiken bij de afzet

De extra afzet door middel van de armen mist Abe Knoop bij zogenaamde squat-technieken, waarbij er vaak alleen afzet vanuit de benen plaatsvindt. “Een keeper gebruikt toch ook zijn armen als hij omhoog springt of om de lucht in te komen bij een voorzet, dus waarom dan niet als hij naar de hoek duikt? Hetzelfde geldt voor volleyballers, verspringers en hoogspringers. Zij gebruiken allemaal hun armen in de afzet naar verschillende richtingen toe. Probeer maar eens omhoog te komen met een afzet waarbij één arm of helemaal geen armen gebruikt worden. Dit zal heel moeizaam gaan. Bij een afzet waarbij er één arm naar de bal gaat werkt het andere gedeelte van het lichaam niet mee, waardoor de snelheid en het bereik beperkter zijn dan wanneer er twee armen naar de bal gaan. Soms is echter de afstand vanaf waar geschoten wordt dusdanig klein of is de snelheid van de bal dusdanig hoog, dat de keeper al blij is als hij met één arm kan reageren.”

Kopballen, volleys en lobs

De uitgangshouding waarbij de keeper door middel van een
kleine armenzwaai naar achter het lichaamszwaartepunt naar
voren brengt. De keeper moet niet te vroeg in deze goede houding
gaan staan, maar op het juiste moment timen bij een
schot of kopbal zodat hij explosief kan reageren

Een ander verschil tussen de hiervoor beschreven techniek en de squat-houding is dat de keeper bij de squat-houding redelijk ver door de knieën zit. Daarbij ligt het zwaartepunt op de bil en onderrug, terwijl de oud-profkeeper van onder meer Vitesse en FC Wageningen liever ziet dat de keepers wat hoger staan, zodat het zwaartepunt makkelijker naar voren kan worden gebracht, er makkelijker een stap kan worden gebruikt om de hoek te verkleinen en eenvoudiger de benen kunnen worden gebruikt bij lage schoten. Bij PSV wordt er tijdens trainingen veel nadruk opgelegd dat de keepers het zwaartepunt naar voren hebben, met alle aspecten die daarbij komen kijken. De tweede manier is om één of twee stap(pen) naar voren te maken en deze goed te timen. Dit proces wordt weer gevolgd door een licht sprongetje naar achteren waarbij de armen naar achteren gaan als contrabalans. De keeper moet stil staan voordat de bal van de voet van de aanvaller vertrekt. Dit tweede hulpmiddel wordt toegepast wanneer de keeper zijn doel wil verkleinen bij een schot.

De derde manier is om snel naar achter te lopen en met een sprong naar achteren en met de juiste timing het zwaartepunt weer naar voren te brengen, waarna de eerder beschreven stappen weer gelden. “Dit wordt meestal toegepast bij een kopbal om de reactietijd te vergroten en bij een rechte volley, omdat dit een trap is waarbij de bal een dalend effect krijgt. Verder is het ook een goed hulpmiddel in situaties waarbij de doelman wellicht positioneel te ver voor zijn doel staat, zoals bij een afstandsschot of een lob. Er is wel een verschil tussen kopballen en schoten en volleys. Omdat bij schoten en volleys de snelheid van de bal veel hoger is, is het noodzakelijk dat de sprong naar achter een fractie eerder gemaakt wordt met als doel het zwaartepunt op tijd naar voren te brengen. Er is dan als het ware een soort tussenstop nodig.”

Knoop: “Een vrij eenvoudige manier om het derde hulpmiddel te trainen is door bijvoorbeeld een voorzet te trappen of te werpen op een aanvaller-keeper, waarbij de keeper vanuit een startpositie, die een aantal meter voor de doellijn is, terug moet stappen naar de lijn.” De te volgen stappen wanneer de voorzet niet onderschept kan worden zijn als volgt (waarbij in acht moet worden genomen dat het proces zich zeer snel, binnen één of twee seconden, voltrekt):

  • 1 De keeper loopt terug
  • 2 De keeper beoordeelt in het teruglopen waarvandaan de bal gekopt gaat worden en kiest met die informatie de best denkbare positie
  • 3 Zodra de keeper tijdens het teruglopen heeft bepaald waar de bal op het hoofd kan gaan vallen draait hij zijn hoofd en gaat zijn blik direct naar die plaats toe
  • 4 De keeper kan nu het perfecte moment timen om te reageren op de kopbal door een sprongetje naar achteren te maken, en met voorspanning op de benen te landen met het zwaartepunt naar voren

Tijdens de keeperstraining kan hier perfect op getraind worden, omdat de keeper de gelegenheid krijgt om na te denken. Uiteindelijk zal het in de groepstraining en tijdens de wedstrijd een automatisme moeten worden

Uitgangshouding op een voorzet

Redding van Jan Oblak op een hard schot van dichtbij in de wedstrijd
Tottenham Hotspur – Atletico Madrid. Duidelijk te zien is
dat Oblak met een armenzwaai naar achter zijn zwaartepunt
naar voren brengt en van daaruit reageert

Bij het voorbeeld van de oefening met de voorzetten is de houding van de keeper vóórdat de voorzet gegeven wordt weer heel anders dan die op een schot of kopbal. Hiervoor is de situatie beschreven wanneer de keeper besluit niet uit te komen, maar te reageren op de doelpoging. Knoop vertelt nu het verschil tussen de tweede houdingen. “Het zwaartepunt bij de houding van de keeper die zich voorbereidt op de voorzet, ligt niet zozeer naar voren, maar meer opzij, richting de penaltystip en redelijk rechtop om makkelijk te kunnen hardlopen. De positie kan recht of schuin op de bal zijn: beide zijn bruikbaar in het keepen.”

Het is voor de doelman belangrijk om zich voor te bereiden op de voorzet voordat de bal getrapt wordt, zodat hij stil staat op het moment van trappen. “Kan de keeper niet komen, dan kan hij terug stappen naar de lijn om op een eventuele doelpoging te reageren. Wanneer de keeper in beweging is kost het tijd om af te remmen en terug te keren naar de doellijn, of om te corrigeren wanneer de aanvaller iets anders besluit te doen dan het geven van een voorzet. Het voorbereiden moet dus, waar mogelijk, ruim op tijd gebeuren, dus voordat de actie, in dit geval de voorzet, plaats gaat vinden. En dat is eigenlijk wat een uitgangshouding voor mij inhoudt: de keeper maakt keuzes en bereidt zich positioneel, lichamelijk en mentaal voor op dat wat bij die keuze past. Hij is klaar om in actie te komen.”

Steekbal

Een ander voorbeeld van zo’n verschillende situatie is de dieptebal of een steekbal die eventueel uitmondt in een 1:1 situatie. Knoop: “Wanneer de tegenstander in balbezit is, moet de keeper altijd klaar staan om snel uit te kunnen komen, dus met het ene been voor het andere been (als het gevaar dichterbij komt uiteraard met twee benen naast elkaar) en met een lichaamshouding die gericht is naar het spel toe. Je kunt alleen maar wegsprinten als het zwaartepunt naar voren is. Als het zwaartepunt naar achter is, moet je eerst het zwaartepunt naar voren brengen voordat je weg kunt sprinten, en dat kost tijd. En tijd is afstand, waardoor de kans bestaat dat de keeper te laat is om de bal te onderscheppen.”

Ook hierbij geldt dat een snelle verplaatsing het belangrijkste is en dat er opgepast moet worden dat een doelman zich niet al vroeg in een houding vastzet. Knoop onderschrijft dit met een voorbeeld. “In mijn begintijd bij PSV heb ik vaak meegemaakt dat er bij een steekbal keepertjes waren die zich in een ‘squat’ uitgangshouding hadden vastgezet en met diezelfde squat-houding naar een bal toe sprintten, dus al diep door de knieën gebogen en met de armen richting de grond. Hierdoor waren ze altijd te laat met de keuze tussen wel of niet uitlopen, traag ín het lopen en logischerwijs ook te laat bij de bal, waardoor ze uiteindelijk in een 1:1 situatie terecht kwamen. In de meeste gevallen leidde dit tot een doelpunt, omdat ze duelleerden met diezelfde uitgangshouding en met als uiteindelijk resultaat dat ze niet snel en wendbaar genoeg waren en op hun rug belandden. Als ik dan bijvoorbeeld het volgende aan een ander keepertje of spelertje vroeg ging het ongeveer zo: ‘had de keeper de bal kunnen onderscheppen? Ja makkelijk, was zijn antwoord. En moest hij hiervoor dan duiken? Nee, hij had de bal gewoon kunnen oprapen als hij met een sprint de bal had aangevallen.”

“In het sprinten naar de bal toe moet de keeper dus nog helemaal geen keuze voor een houding maken, omdat je op deze manier veel langzamer beweegt dan wanneer je op een natuurlijke manier naar de bal sprint. Kan de keeper de bal niet onderscheppen, dan kan hij tijdens het sprinten altijd nog besluiten om in te houden, op het juiste moment te stoppen en in een blokhouding komen. De keeper kan zelfs na één pas al besluiten om niet door te sprinten wanneer in positie blijven staan de beste keuze blijkt te zijn.”

Zwaartepunt niet naar voren

Het is meer dan duidelijk dat voor Abe Knoop de uitgangshouding van een keeper in elke situatie anders is en dat één uitgangshouding niet bestaat. Tot nu toe heeft hij steeds aangegeven dat het zwaartepunt naar voren en naar de situatie toe gericht moet zijn, maar zelfs daarop bestaan uitzonderingen. “Er zijn ook weleens momenten dat het zwaartepunt níét naar voren moet of kan zijn. Dat is bijvoorbeeld zo wanneer de keeper de keuze maakt om een redding te maken met de voeten, indien de bal laag geschoten wordt van dichtbij het doel. In dit geval is het een keuze om het zwaartepunt niet naar voren te brengen en niet een aangeleerde en ingeslepen techniek. Ook het herkennen van een lob is zo’n uitzondering. Na de wedstrijd of training kan gediscussieerd worden of de keuze goed was of niet, om er zo van te leren om vaker de juiste keuze te maken.”

“Deze situaties kunnen voorkomen bij schoten die schuin van het doel komen, maar ook bij schoten recht voor het doel waarbij de keeper door een bepaalde reden ver voor zijn doel is komen te staan. Dan is hij bijvoorbeeld bij een corner uitgekomen, maar heeft de bal niet goed genoeg kunnen verwerken, waardoor er van binnen de zestien op doel geschoten kan worden.”

“In de gevallen dat een keeper bij een schot van dichtbij met het zwaartepunt naar voren staat, zal hij in veel gevallen bij zowel een lage als een hoge bal met de handen naar de bal toe willen gaan. Hier is vaak geen reactietijd voor. Bij een hard schot over de grond is de keeper niet snel genoeg naar de grond en bij een keihard hoog geschoten bal heeft hij vaak niet genoeg tijd om vanuit deze houding omhoog te bewegen. Door wat hoger te staan geeft de keeper zichzelf twee opties: bij een lage bal kan hij met de voeten reageren en bij een hoge bal met de handen. Daarnaast is het ook zo dat hoe harder de bal getrapt wordt, des te groter de kans wordt dat de keeper achter de bal aan moet duiken en dus niet de bal aan kan vallen. Soms moet je gewoon blij dat je als keeper er een hand of voet tegenaan krijgt.”

“Om bij een lage bal met de voeten te reageren moet het wel zo zijn dat de doelman door middel van het uitsteken van zijn been het grootste deel van het doel kan afschermen. Wordt de bal vanuit een centralere en verdere positie geschoten en staat de keeper niet zo ver voor het doel, dan kan de keeper natuurlijk met zijn benen nooit meer bij een schot in de hoeken komen. In dit geval zal de keeper weer met zijn zwaartepunt naar voren klaar moeten staan, en dan kan het gebeuren dat de doelman bij een hard schot, ook vanuit een correcte uitgangshouding, achter de bal aan moet duiken.”

Speler op doel

Wat voor keepers en keeperstrainers interessant kan zijn, is om zich soms af te vragen of een doelpunt ook gevallen zou zijn als er een speler op doel zou staan. Knoop sluit zijn verhaal af met een uitdagende uitspraak. “Heel veel voetballers zouden denk ik soms een bal tegengehouden hebben, die er bij een keeper is ingevlogen. Puur omdat zij hun handen niet mogen gebruiken en dus automatisch met de voeten naar de bal gaan, waar een keeper dat met zijn handen zou doen.”

Vorig artikelGeorgios Berneanou: De individuele aanpak van de keeper
Volgend artikelColumn Leo Oldenburger: Waar blijft die Perez met handschoenen?