TEKST: ANDRÉ KRUL | BEELD: THEO HARTOG, FRANK ZILVER, AJAX EN PIET KASTELEIN
In de vorige editie van TrainersMagazine is door René Stam (Jong Ajax) uitgebreid besproken hoe een keeper het beste kan handelen bij een vrije trap tegen rondom het zestienmetergebied. In deze editie gaan we hier dieper op in aan de hand van de vraag: wat kan een keeper doen op het moment dat tegenstanders het zicht van de keeper proberen te ontnemen?
Steeds vaker gebeurt het dat er spelers van de tegenstander naast, of zelfs in de muur gaan staan om het zicht van de keeper te
ontnemen. Zijn de in het vorige artikel besproken richtlijnen dan nog wel zo vanzelfsprekend? Om tot een zo duidelijk en compleet mogelijk antwoord te komen sprak TrainersMagazine opnieuw met René Stam, maar werd de vraag ook aan Kevin van Veen (FC Utrecht) en Piet Kastelein (keepersschool Klemvast) gesteld. Drie kenners aan het woord, met alle drie andere inzichten.
Vasthouden aan de standaardorganisatie
Voor René Stam is het allerbelangrijkste dat de doelman vasthoudt aan de standaardorganisatie: “Voor mij verandert er niets op het moment dat er spelers van de tegenstander naast de muur gaan staan. De keeper moet zicht op de bal hebben bij het neerzetten van de organisatie. Hij moet de muur zo neerzetten dat deze de korte hoek afschermt en vervolgens moet hij zijn eigen positie in het doel naast de muur pakken, zodanig dat zijn eigen hoek gecoverd is. De reden van de tegenstander om spelers naast de muur te zetten, is altijd om het zicht van de keeper te belemmeren. Daarna zijn er twee mogelijkheden: de spelers duiken opzij (en duwen de muur weg), waarna de schutter de bal in de hoek van de keeper schiet. Of de spelers blijven staan, waarna de bal in beide hoeken geschoten kan worden. In beide gevallen ziet de keeper de bal later aankomen en is er meer reactievermogen nodig.”
“DOOR EEN DIEPE UITGANGSHOUDING VERLIEST DE KEEPER EXPLOSIVITEIT”
“Uiteindelijk vind ik dat de keeper op zijn reactievermogen moet vertrouwen en erop moet vertrouwen dat de muur het grootste
gedeelte van de korte hoek afschermt. In de alternatieven die er zijn, heb ik namelijk minder vertrouwen. De doelman zou een gaatje in de muur kunnen maken (zie foto 1), maar dit gaatje wordt waarschijnlijk opgevuld door een tegenstander, waardoor het nog voller en onrustiger wordt in de muur. Een andere optie kan zijn om een speler in de muur zijn benen te laten openen (zie foto 2), maar om door de benen de bal te kunnen zien, zal de uitgangshouding van de doelman dieper moeten zijn. Het nadeel hiervan
is dat wanneer je voor een aantal seconden diep zit, je je benen opblaast en je geen explosieve afzet meer naar de hoeken hebt.”
Altijd de bal zien vertrekken
Kevin van Veen vindt het noodzaak dat de keeper de bal ziet vertrekken en voor hem is het wel degelijk een optie om een speler
in de muur de benen te laten openen. “Mijn vertrekpunt is dat de keeper de bal bij een vrije trap altijd moet zien vertrekken. Wanneer dit door de tegenstander lastig wordt gemaakt, moet de keeper dan ook op zoek gaan naar alternatieven. Een speler in de
muur de benen laten openen is zeker een mogelijkheid. De keeper zal dieper moeten zitten, wat inderdaad niet de ideale uitgangshouding is bij een schot van veraf of vrije trap. Vanuit een lage houding kost het meer tijd om bij een bal te komen die hoog in het doel gespeeld wordt. Tegenwoordig zijn er echter spelers, zeker op topniveau, die de bal zo hard op doel schieten en zelfs met een zwabber, dat de reactietijd bij een vrije trap sowieso al kort is. Wanneer je als keeper de bal dan ook nog pas ziet wanneer deze over of langs de muur is, wordt het echt heel lastig om hier nog op te reageren. Uiteindelijk denk ik dat qua reactietijd, het voordeel van het zien vertrekken van de bal zwaarder weegt dan het nadeel van het dieper moeten zitten.”
“Wat ook meespeelt is de lengte van de keeper: een kleine keeper zal er minder moeite mee hebben om laag te zitten dan een lange keeper. Wat de keeper kan helpen om ervoor te zorgen dat hij minder diep hoeft te staan, is het maken van de afspraak met de speler die de benen opent, om zijn broekje op te trekken en op zijn tenen te gaan staan (zie foto 1). Een klein detail, maar wel eentje dat beslissend kan zijn of de keeper net met zijn vingertoppen de bal uit het doel kan tikken of dat het een doelpunt wordt.”
Ook het maken van een gaatje in de muur behoort volgens Van Veen tot de mogelijkheden: “Wanneer het vertrekpunt is dat er vier spelers in de muur staan, kan er door de keeper voor gekozen worden om een gaatje te maken tussen de derde en vierde speler in de muur. Om door dit gaatje de bal te kunnen zien, zal de keeper echter meer naar het midden van het doel moeten staan en zodoende zijn ideale positie ten opzichte van de bal verliezen. Dit is te voorkomen door een extra man in de muur te zetten. Het gaatje dient dan gemaakt te worden tussen de vierde en vijfde man, waardoor de doelman wel vanuit de ideale positie de bal ziet vertrekken (zie foto 2). Het gaatje moet dusdanig klein zijn dat het tegenstanders niet uitlokt om plaats te nemen in de muur. Gebeurt dit toch, en in extreme gevallen gebeurt dit ook zonder dat er een gaatje in de muur is, dan moet dit opgelost worden door achter de positie(s) van de tegenstander, eigen speler(s) neer te zetten. Op deze manier kan de keeper niet verrast worden door een bal door de muur. Staan er geen tegenstanders in de muur, dan moeten de spelers vier en vijf het gaatje dichten door op het moment dat de muur springt, naar elkaar toe te springen.”
“Ik wil er wel bij zeggen dat mijn persoonlijke voorkeur uitgaat naar het openen van de benen in plaats van het maken van een gaatje. Het laatste is een stuk complexer: de vraag is hoe groot je het gaatje maakt en je bent afhankelijk van de goede uitvoering van twee spelers. Bij het kijken door de benen ben je afhankelijk van een speler met wie je heel duidelijke afspraken kunt maken. Daarnaast moet er wel heel precies geschoten worden door de nemer wil hij door de benen schieten.Gebeurt dat toch, dan komt de bal altijd laag op de keeper af en binnen zijn bereik.”
Opleiden keepers en spelers in de muur
Waar de meningen van René Stam en Kevin van Veen over het wel of niet aanpassen van het gedrag van de keeper sterk uiteenlopen, daar richt Piet Kastelein zich niet zozeer op wel of geen zicht creëren bij een vrije trap, maar meer op het aanpakken van het ‘probleem’ bij de bron. Volgens Kastelein moeten keepers op een dusdanige manier worden opgeleid dat zij altijd goed kunnen handelen bij een vrije trap tegen. Verder is hij van mening dat ook de spelers die in de muur staan opgeleid moeten worden.
“Ik vind dat de keeper bij een vrije altijd de bal moet zien vertrekken, maar voornamelijk ook de vrijetrapnemer moet zien. Aan de
houding van de nemer valt namelijk vaak af te lezen waar de bal heengaat. Wanneer dit door de zogezegde muur in de muur lastig
wordt, moet de keeper terug kunnen vallen op zijn eigen vaardigheden. In het meest extreme geval ligt de bal op de rand van de zestienmeter. De muur staat op negen meter en dus blijft er nog zeven meter over die de bal moet overbruggen van het moment dat deze de muur passeert tot aan het doel. De keeper kan deze afstand verlengen door zelf achter de lijn te gaan staan en zodoende zijn reactietijd te maximaliseren. De keeper moet zo getraind worden dat hij flexibel is en met snel voetenwerk achter de bal kan komen, om vervolgens op het laatste moment in te stappen en de bal voor de lijn te stoppen. Het is hierbij belangrijk dat hij hoog staat, vanuit een diepe en wijdbeense uitgangshouding verliest de keeper namelijk de flexibiliteit en explosiviteit om snel in de hoek te komen.”
“Verder vind ik dat er in de opleiding meer aandacht moet zijn voor de rol van de spelers in de muur. Over het algemeen zijn deze
spelers meer met hun eigen bescherming bezig, dan met het blokken van de bal. Wat erg belangrijk is, is dat de spelers geleerd
wordt om de bal aan te vallen, zoals een keeper de bal ook aanvalt bij bijvoorbeeld een penalty. Hier is lef voor nodig, maar wanneer de spelers met hun hoofd naar voren springen, komen zij de bal op een lager punt tegen, omdat de bal dan nog aan
het stijgen is. Het punt waarop de bal de muur passeert is vaak het hoogste punt, waarna de bal vervolgens weer gaat dalen.
Recht omhoog springen houdt dus in dat er een kleinere kans is om de bal te blokken. Om dit er bij spelers in te krijgen, is het essentieel dat hierop getraind wordt.”
Stof tot nadenken
Het blijkt dus, dat alle drie de trainers met een andere blik kijken op het omgaan van een situatie waarin bij een vrije trap tegen, tegenstanders het zicht van de doelman proberen te ontnemen. Wat er nu meestal gebeurt is dat, wanneer er een situatie als deze ontstaat, de keeper het zich laat ‘overkomen’. Hij probeert zich aan de situatie aan te passen, wat vaak leidt tot een keeper die onrustig op de lijn aan het bewegen is en probeert om ergens de bal te kunnen zien. Voor de (keepers)trainer en keeper kan het interessant zijn om hier eens over na te denken, er afspraken over te maken en erop te trainen.