
DE KEEPERSTRAINER I TEKST: ANDRE KRUL I BEELD: SHANE WINSSER
Loop- en krachttraining: van veel spelers en keepers zijn het geen favoriete activiteiten, maar in tijden waarin het voetbal steeds fysieker wordt o zo belangrijke. Oscar Moens legt uit hoe hij bij Feyenoord, waar hij tot de zomer van 2020 werkzaam was als keeperstrainer en -coördinator, fysieke training integreerde in de keeperstraining.
De 49-jarige Moens is momenteel bij de KNVB in dienst als keeperstrainer van Onder 19 en kan terugkijken op een lange carrière als doelman, waarin hij onder meer voor Excelsior, AZ en PSV speelde. Als hij zijn eigen keepersopleiding vergelijkt met de huidige tijd, ziet hij immense verschillen. “Ik heb heel veel respect voor de keepers die in de opleiding van een profclub spelen. Ze combineren school met voetbal en sommigen moeten om half 6 hun bed uit en komen pas in de avond weer thuis. Verder moeten ze altijd in het gareel lopen en wordt er mentaal en fysiek veel van hen gevraagd. Wij trainden vroeger drie keer in de week na schooltijd, speelden een wedstrijd in het weekend en dat was het.”
Blubber
Zelf komt Moens uit de periode dat keepers nog voornamelijk ballen moesten tegenhouden en dat er geen kunstgras bestond. De Maaslander vond het heerlijk om door de blubber te duiken en te glijden en keepte vooral op techniek. “Nu zijn de spelers en keepers veel fitter dan in mijn tijd. Toen deden we niet zoveel aan het fysieke en kon je met techniek een heel eind komen, maar dit kan niet meer. Dan word je fysiek gewoon voorbijgestreefd.”
“Vroeger kon je met techniek een heel eind komen, maar dit kan niet meer. Dan word je fysiek gewoon voorbijgestreefd”
Tegenwoordig zijn er voor de spelers en keepers in de opleidingen van profclubs op maat gemaakte fysiologische schema’s, zo ook bij Feyenoord. Moens: “Bij Feyenoord had ik de trainingen voor het jaar precies uitgewerkt, waarin naast de thema’s waarop getraind werd ook de fysieke belasting werd meegenomen. Als het trappen bijvoorbeeld op het programma stond, dan werd in het schema ook aangegeven hoeveel keer de keepers met links en rechts moesten trappen. Tuurlijk kon er weleens iets meer gedaan worden in het geval dat een keeper een aantal ballen niet zo lekker raakte, maar door alles zo precies uit te werken minimaliseerden we de kans op blessures.”
In Moens’ periode bij de Rotterdamse club werd er regelmatig gewisseld door de keeperstrainers, zodat de doelmannen niet elke training tegen hetzelfde gezicht aankeken. “Voor de keepers is het lekker om niet steeds door dezelfde keeperstrainer getraind te worden. Wat dan wel belangrijk was, is dat er goed gecommuniceerd werd over de inhoud van de training. Stel dat de doelmannen op maandag bij mij al veel getrapt hadden, dan is het natuurlijk niet slim om dit de volgende dag weer te doen. Ook hierom werd de periodisering al voor het hele jaar vastgelegd.”
Blessures
Uiteraard kwam het nog steeds voor dat er zo nu en dan een keeper geblesseerd raakte. Wanneer de keeper fit genoeg was om de veldtraining weer te hervatten, sloot hij aan in de keeperstraining. “Soms moest ik snel schakelen als er keepers terugkwamen van blessures, zeker als dit er meerdere in dezelfde training waren. Het gaat hierbij om belasting en aantallen. Wanneer een keeper bijvoorbeeld in week zes van de periodisering geblesseerd raakt en twee weken is uitgeschakeld, dan loopt hij een achterstand wat betreft belasting op en kan hij niet aansluiten in week acht. Hij zal voorzichtig teruggebracht moeten worden naar het fysieke niveau van de andere keepers.”
Daarnaast zijn er ook blessures waarmee keepers deels kunnen trainen. “Het kan zijn dat een keeper slechts naar één kant kan uitvallen. Bijvoorbeeld vanwege een slijmbeursontsteking aan de heup. Dan kan hij gewoon mee in de training, met uitzondering van het vallen naar de geblesseerde kant. Het aantal ballen dat hij volgens de periodisering moet krijgen, blijft staan. Als je dan een training hebt met vier tot zes keepers, ben je constant aan het schakelen. Het gebeurde weleens dat ik de mist in ging en dat ik gecorrigeerd werd door de doelmannen. Hier konden we dan wel om lachen.”
Combinatie
Ondanks dat de keepers in de jeugd worden opgeleid voor het eerste elftal en de belangen daar groot zijn, mag er natuurlijk best gelachen worden. Plezier vindt Moens juist het allerbelangrijkste. Dit is één van de redenen, naast dat het heel efficiënt is, waarom de tweevoudig international bij Feyenoord de fysieke training combineerde met keeperstraining. Het is een meer dan interessante combinatie die bij weinig clubs wordt toegepast. Moens vormde een sterke twee-eenheid met inspanningsfysioloog en ‘coördinator performance’ Rick Cost.
“Elke club heeft een apart blok met krachttraining, looptraining en dat soort dingen allemaal, dus ook bij Feyenoord. Maar ik vond dat ten koste gaan van de keepershandelingen die uitgevoerd moesten worden. Omdat ik heel erg gecharmeerd was van wat Rick allemaal deed en liet zien, vroeg ik of we de training samen konden voegen. Aangezien ik het onwijs goed met hem kon vinden was het ook superleuk om deze trainingen te doen.”
“Ik vond de krachttraining en looptraining ten koste gaan van de keepershandelingen”
De oud-keeper maakte de trainingen en Rick Cost implementeerde vervolgens zijn fysieke programma. “Bij veel oefeningen deden de keepers eerst een fysieke of coördinatieve vorm met Rick, waarbij ze bijvoorbeeld op de zijwaartse sprongkracht trainden. Tijdens de reguliere fysiektrainingen komen vaak vormen terug waarin er voorwaarts en omhoog bewogen wordt, alleen de keeper zet eigenlijk altijd zijwaarts af om te duiken. Dit werd dan bij ons specifiek getraind door de keepers bijvoorbeeld zijwaarts op één been te laten springen in een rechthoek van punt A naar B, waarin ze ongeveer vier sprongen maken. Hierna werden ze door mij beloond met een actie met de bal. Dit kon dan een afwerkvorm zijn, een hoge bal of een zijwaartse afzet naar de bal toe.”
Feedback
Cost, inmiddels werkzaam in Amerika, zag er op toe dat de keepers de fysieke aspecten, zoals de zijwaartse sprongen, op de juiste manier uitvoerden en Moens lette op de technische uitvoering van de keepershandelingen. Denk hierbij aan het insnijden en het toepassen van de juiste vangtechniek. Op deze manier zijn er talloze oefeningen te verzinnen waarin fysieke handelingen worden verweven in de keeperstraining (zie oefenstof).
Uiteraard was het voor Moens ook boeiend en leerzaam om feedback van Cost te ontvangen op de fysieke uitvoering van de keepershandelingen. Door de fysiektrainer werd er dan bijvoorbeeld gelet op de uitgangshouding waaruit een doelman afzet evenals het lichaamszwaartepunt. “Op een gegeven moment had Rick zijn ding klaar en had hij de tijd ervoor om naar de keepers te kijken wanneer ze hun oefeningen bij mij uitvoerden. Hij zag dus precies wat er tijdens een keepersmoment gebeurde en gaf daar dan feedback op.”
Cost werd hier door Moens helemaal in vrijgelaten. “Iedereen heeft zijn eigen specialiteit en mag binnen zijn vakgebied zeggen wat hij vindt. We zijn er namelijk om de jongens beter te maken. Rick is afgestudeerd in zijn vak en ik kan weer over het keepersvak meepraten. Zo komen we allemaal tot de beste oplossing.”
Moens vervolgt: “Alle fysieke aspecten kun je in de keeperstraining brengen. Op deze manier wordt het heel dynamisch. Omdat ik vind dat het verwerken van één bal te statisch is werk ik vaak in twee- of drie richtingsvormen, waarbij de keepers meerdere acties achter elkaar doen en ze zelf ook aan het trappen zijn. Als ik zelf ga schieten, trap ik altijd de makkelijkste bal, waardoor ik het overzicht kan behouden en de keepers kan coachen.”
“Alle fysieke aspecten kun je in de keeperstraining brengen”
Wisselkeepers
Vanwege het aantal trainers was het bij Feyenoord eigenlijk altijd mogelijk dat Moens en Cost twee keer in de week samen trainden. “Ik had mijn assistent-keeperstrainers en Rick had ook zijn assistenten. Door een goede planning lukte het om onze schema’s op elkaar af te stemmen en konden we bijna elke maandag anderhalf uur samen alle keepers trainen. Als het een keertje niet lukte, dan werd de fysieke training door de keepers bij de groep ingehaald. Van alle spelers werd verwacht dat ze twee keer in de week een fysiek programma op het veld afwerkten, veelal bestaande uit loop- en sprongvormen, en twee keer in de week in de gym, meer gericht op kracht. Het nadeel van het uitvoeren van de fysieke veldtraining met de groep, is dat het heel ‘droog’ is en vaak niet keepersspecifiek.”
“Het nadeel van het uitvoeren van de fysieke veldtraining met de groep, is dat het heel droog is en vaak niet keepersspecifiek”
De tweede combinatietraining werd gehouden op zaterdag met de wisselkeepers. De doelmannen van verschillende jeugdteams die niet speelden trainden dan samen, zodat ze niet een heel weekend niets zouden doen.Het spreekt voor zich dat het voor de keepers leuker is om op zaterdag te trainen, in plaats van alleen maar op de bank te zitten.Het was op deze manier weleens passen en meten voor Oscar Moens, maar hij had altijd de intentie om zoveel mogelijk maatwerk te leveren.
“Vaak moest ik een beetje spelen met het bepalen van de programma’s. Als een keeper bijvoorbeeld moeite had met zijn voetenwerk, liet ik hem soms extra meedoen in de looptraining in plaats van de keeperstraining. En iemand die fysiek al heel erg goed was, kon dan bij mij weer extra trainen op bepaalde specialismen. Donderdag werd er vaak teamtactisch getraind, maar in de 11:11 konden niet altijd alle keepers meedoen. Deze keepers trainden bij mij en dan keken we naar ieders persoonlijke ontwikkelpunten. Uiteindelijk gaat het erom om het optimale rendement uit elke keeper te halen, zowel op technisch als op fysiek vlak.”