DE KEEPERSTRAINER I TEKST: ANDRE KRUL I BEELD: KEEPERSWORLD.NL
De complexiteit van 1:1-situaties is groot. De keeper moet steeds keuzes wanneer en hoe te handelen. Om de keeper hierin handvatten te geven, heeft Miguel Miranda een model ontwikkelt waarin drie principes centraal staan. Hoe ver is de bal van de voet van de tegenstander, waar heeft hij de bal ten opzichte van het doel en staat hij onder druk van verdedigers? Miranda legt zijn visie uit en vertelt hoe hij zijn keepers traint.
De 36-jarige Miguel Miranda is geboren in Lissabon en werkte jarenlang in de jeugdopleiding van Sporting Lissabon en Benfica. In het seizoen 2020-2021 werkte hij bij Antalyaspor en afgelopen seizoen was hij verantwoordelijk voor de keepers van de Future Falcons, een project van het Sportministerie van Saoedi-Arabië. Sinds kort is hij in Australië actief bij Central Coast Mariners. KeepersMagazine zocht de keeperstrainer op in Portugal. Zelf is hij meerdere malen in Nederland geweest om clinics te verzorgen en heeft zodoende een beeld van de manier van keeperstraining geven in Nederland.
Bal van de voet
Weten hoe ver de bal van de voet van de aanvaller is in een 1:1-situatie is het eerste principe in Mirandas filosofie. “Wanneer de bal aan de voet is, kan de spits altijd schieten en als de bal in de ruimte is tussen hem en het doel kan hij niet schieten. In het eerste geval moet de keeper altijd wachten voor het schot of hele kleine pasjes naar voren maken. De keeper moet klaarstaan als er geschoten wordt. Als de bal in de ruimte is, kan hij naar voren bewegen. Dit is het geval wanneer de aanvaller de bal ver van zijn voet speelt of wanneer er een (steek)pass in de ruimte op hem wordt gegeven. In deze twee situaties moet de keeper inschatten of hij de bal gelijk kan onderscheppen of dat hij met een aantal stappen dichterbij kan komen. Eventueel kan hij direct een blok inzetten.”
Een belangrijke referentie voor de keeper noemt Miguel Miranda ‘touch-step’. “Als de speler de bal aan de voet heeft, maakt de keeper elke keer wanneer de speler de bal aanraakt een stapje naar voren. Een kleine touch betekent een klein stapje. De keeper moet steeds antwoorden op de touch van de speler met hetzelfde stapje. Dus als hij drie keer de bal kort aanraakt, maakt de keeper drie kleine stapjes naar voren. Zodra de spits dichtbij de bal is, moet de keeper stilstaan om te zorgen dat hij klaar is voor het schot. Het is de makkelijkste manier om het proces in een 1:1-situatie te controleren en is net een spelletje: touch, move, stop.”
“Elke keer wanneer de spits de bal aanraakt maakt de keeper een klein stapje”
Touch-stepzone
Om de keeper richtlijnen te geven wanneer hij uit moet komen om een 1:1 duel te spelen, en wanneer hij in zijn doelgebied op het schot moet wachten, heeft Miranda het zestienmetergebied in verschillende vakken ingedeeld (zie afbeelding 1). Laten we het vak waarin de keeper voor de 1:1 moet gaan voor het gemak de ‘touch-stepzone’ noemen. Anders dan wij in Nederland gewend zijn, spreekt de Portugese trainer pas van een 1:1-situatie als de speler en de bal zich binnen twee à drie meter van de keeper bevinden. Alle situaties die zich hierbuiten bevinden, vallen onder de noemer ‘shooting’. Wanneer een speler alleen op de doelman afdribbelt, maar hij nog niet binnen twee à drie meter van de doelman is, beschouwt Miranda dit dus niet als 1:1.
Miguel Miranda is een voorstander van aanvallend en proactief keepen en heeft de overtuiging dat wanneer de speler met de bal aan de voet in de touch-stepzone komt, de keeper de meeste kans heeft om een doelpunt te voorkomen wanneer hij een 1:1-duel aangaat. De touch-stepmanier is volgens hem de beste wijze om binnen de twee à drie meter van de speler te komen. Vervolgens gaat het om de technische uitvoering. “Alleen op het moment dat de keeper dichtbij genoeg is, dus binnen de twee à drie meter, moet de keeper zijn lichaamspositie veranderen en zijn handen openen. Dit is het turning point en dan kan de keeper in een blok of split komen. Deze technieken zet hij in op hetzelfde moment dat de speler schiet. Onderweg naar de 1:1-situatie beweegt hij hoger, zowel met het lichaam als de handen. Als de aanvaller de bal ver voor zich uitspeelt of een medespeler een pass op hem geeft, kan de keeper gaan rennen en de bal aanvallen. Dit doet hij wanneer hij voor de spits kan komen.”
Startpositie
Om in het 1:1-duel te komen is de startpositie van de doelman essentieel. De keeper moet van de lijn af spelen. “Ik heb eens een discussie gehad met een keeper die zei dat hij zo weinig in 1:1-situaties kwam. Toen zijn we video’s gaan bekijken en wat bleek: hij speelde vanaf de lijn. De Gea vind ik hier ook een mooi voorbeeld van. Hij staat heel dicht op de lijn, waardoor hij eigenlijk alleen maar komt in het reageren op schoten van dichtbij, in plaats van dat hij een 1:1-duel speelt. Hij is misschien wel de beste reactieve keeper ter wereld, maar soms krijgt hij doelpunten tegen uit schoten van dichtbij, die mensen niet direct zien als fout, maar waarvan ik als specialist denk: als je voor een 1:1 was gegaan, had je wél een kans gehad de bal te stoppen. Schoten van dichtbij zijn namelijk moeilijk om tegen te houden.”
Wanneer de tegenstander in de positie is om doelgevaar te stichten, vindt Miranda dat keepers altijd een aantal meter van de lijn moeten staan. Zowel bij balbezit van buiten als van binnen het zestienmetergebied. Hoe ver hij precies kan staan hangt mede af van de positie van zijn verdedigers. Dit is het tweede principe. “Als een verdediger dichtbij de speler met de bal staat en hem onder druk kan zetten, kan de doelman verder van de lijn spelen. Het is dan moeilijk voor de aanvaller om op doel te schieten. De keeper kan zich al gaan voorbereiden op een nieuwe situatie en gaan anticiperen op een mogelijk 1:1-duel.”
Het komt erop neer dat de keeper, naast de positie van de bal ten opzichte van de aanvaller, moet focussen op de positie van de verdedigers. Miranda is zich bewust van het feit dat de keeper door een verdere positie van de lijn wellicht in een situatie komt waarin hij minder tijd heeft om te reageren. “Ik zie het zo: stel dat je een kleed in huis hebt in een grote woonruimte, dan kun je deze maar op één plek neerleggen en nooit de hele ruimte bedekken. Je zult dus keuzes moeten maken. Ik vind dat wanneer de keeper de kans heeft om in de touch-stepzone dichterbij te komen, hij de mogelijkheid om de bal tegen te houden vergroot en dat dus moet proberen te doen. Er kunnen momenten voorkomen waarin de keeper anticipeert op een 1:1 en zodoende verder van de lijn staat, maar uiteindelijk toch een schot van dichtbij moet verwerken en dan minder reactietijd heeft. Dit risico moet hij wat mij betreft nemen.”
“Stel dat je een kleed in huis hebt in een grote woonruimte, dan kun je deze maar op één plek neerleggen en nooit de hele ruimte bedekken. Je zult dus keuzes moeten maken”
Ederson en Oblak
Voor de keeperspecialist heeft de positie die de keeper inneemt deels te maken met zijn kwaliteiten. “Ik heb bij Benfica met Ederson en Jan Oblak gewerkt. Oblak is een defensieve keeper en Ederson een offensieve. Met Ederson trainde ik heel veel op 1:1, omdat hij razendsnel zijn goal kan uitkomen. Touch van de aanvaller en dan was het go, go, go. Oblak daarentegen is niet zo snel, maar heel goed in reactiesnelheid en dus in shooting. Voor hem is het dan vaak beter om te blijven staan. Dan is een startpositie dichter op de lijn efficiënter.”
“Met Ederson trainde ik heel veel op 1:1, omdat hij razendsnel zijn goal kan uitkomen”
Daarnaast hangt het van de leeftijd van de keeper af in hoeverre hij nog te vormen is. “Ik wil dat jonge keepers op mijn manier leren spelen: offensief, agressief en met de intentie om zichzelf te laten zien en het team te helpen. Tot ongeveer zestien à zeventien jaar wil ik dat ze mijn visie volgen. Daarna hangt het af van de karakteristieken en kwaliteiten van de keeper. Dan moeten ze deze gebruiken om de best mogelijke keeper te worden. Oblak en Ederson ben ik pas op latere leeftijd gaan trainen en daarom heb ik bijvoorbeeld met Oblak niet veel getraind om in 1:1-situaties te komen. Ik geef ze wat ze nodig hebben en niet wat ik wil. Waarom zou ik Oblak in 1:1-situaties willen hebben als hij niet snel is en zich er niet comfortabel bij voelt? Bij keepers van dertien à veertien jaar daarentegen wil ik zien dat ze heel offensief spelen en daarbij moeten ze fouten maken. Daar leren ze immers het meest van. Het is later ook makkelijker om wat defensiever te gaan spelen dan een defensieve speelstijl om te turnen in een offensieve.”
Specialiseren
Miranda zegt dat één van de grootste fouten die keeperstrainers maken, is dat ze willen dat de keepers goed zijn tijdens de keeperstraining. “Bij keepers vanaf zestien jaar start de training met het technische gedeelte en daarna ga ik door naar situaties waarin keepers keuzes moeten maken, zoals voor een 1:1-duel gaan of wachten op het schot. Hierna gaan ze naar het team, waar ze ook in de ‘decision making’ komen. Bij mij mogen ze alle mogelijke fouten maken. Ik wil dat ze een betere keeper worden, door hun te leren betere keuzes te maken en ze helpen te begrijpen waarom ze fouten maken, zodat ze deze tijdens de wedstrijden niet maken. Ik win geen Oscar wanneer ze goed zijn tijdens de keeperstraining.”
“Ik win geen Oscar wanneer de keepers goed zijn tijdens de keeperstraining”
In de leeftijd van veertien en vijftien jaar ligt de focus meer op de technische aspecten, terwijl bij keepers van zeven tot en met dertien jaar de grootste focus ligt op het fysieke gedeelte. “Mijn filosofie is dat je eerst een atleet moet creëren en niet te veel moet focussen op het technische gedeelte. Dit bewerkstellig je door veel herhalingen te doen. Laat keepers bijvoorbeeld oefeningen doen waarin ze binnen één minuut heel veel schoten op doel krijgen. Dan komen ze veel in het duiken, vallen, springen, et cetera. Misschien vliegen er veel ballen in, misschien worden er veel tegengehouden, dat maakt niet uit. Wanneer de keeper tenslotte een goede atleet is, kan ik gaan specialiseren en op techniek trainen. Dit is doorgaans vanaf veertien jaar.”
Als de keeper veel ballen tegenhoudt, terwijl de techniek misschien niet perfect is, dan is het voor Miranda oké. Lukt dit niet, dan helpt hij hem andere dingen te proberen. “Stel dat de aanvaller met de bal aan de voet zes of zeven meter van de keeper afstaat en de keeper toch voor een 1:1 gaat door al in een blok te komen, dan vraag ik: ‘Waarom probeer je niet te wachten?’. Dit vind ik namelijk een grote fout en deze corrigeer ik wel bij jonge keepers. Vervolgens vraag ik hem hoe hij dit ervaren heeft. Voelt het goed? Houd je meer ballen tegen? Oké, ga dan door. Probeer het!”
“Mijn filosofie is dat je eerst een atleet moet creëren en niet teveel moet focussen op het technische gedeelte”
Robots
Wanneer keeperstrainers in een eerder stadium gaan specialiseren, is Miranda er bang voor dat ze robots creëren. “Dit zag ik bij Benfica, waar we werkten volgens een vast plan dat bestond uit het aanleren van technische vaardigheden. Het probleem was dat ballen erin gingen omdat de keepers geen atleten waren. Dan was het diagonaal overpakken met de bovenste arm bij een hoog schot perfect, maar wel een doelpunt. Ik wil dat de keeper de bal tegenhoudt, hoe maakt niet uit. De juiste techniek ontwikkel ik later wel. Als je te veel specialiseert, creëer je robots, geen keepers. Ik wil dat ze natuurlijk zijn.”
Miranda geeft een voorbeeld. “Bij Sporting vroeg ik eens aan een keeper waarom hij een 1:1-duel aanging. ‘Omdat jij dat zei.’, was zijn antwoord. Dit wil ik natuurlijk niet. Hij moet het doen omdat hij erin gelooft en zich er comfortabel bij voelt. Doe alleen wat ik zeg als je erin gelooft en doe het anders niet. Stap voor stap probeer ik ze te beïnvloeden, maar ze moeten hun eigen manier van keepen ontdekken en ontwikkelen.”
Derde principe
Miguel Miranda legt nu het derde principe uit: waar heeft de tegenstander de bal ten opzichte van het doel? De keeperstrainer heeft al uitgelegd dat de startpositie van de doelman in alle gevallen een aantal meter van de lijn af moet zijn, zodat de keeper zichzelf eerder in een 1:1-situatie kan brengen wanneer de aanvaller met de bal in de touch-stepzone komt. Hoe ver dit precies is, is afhankelijk van de positie van de verdedigers. Als de aanvaller in balbezit is in de zone, maar omringt door verdedigers, dan hoeft de keeper uiteraard geen 1:1 te spelen.
“Op het moment dat de aanvaller centraal voor het doel de bal heeft, wil ik dat de keeper richting de elfmeterlijn beweegt, om zodoende zijn doel te verkleinen. Dit doet hij volgens het touch-stepprincipe. Als de bal aan de zijkant van het doel is, dan is de startpositie ook een aantal meter van de lijn, maar hoe ver de doelman doorloopt hangt af van de spelers die wel of niet zijn meebewogen richting het doel. Het is belangrijk dat de keeper altijd het overzicht houdt en observeert of er tegenstanders centraal voor het doel vrijstaan, op wie de speler in balbezit de bal eventueel kan spelen. Staan die er niet, dan kan de keeper verder uitkomen. Staan ze er wel, dan zal hij moeten wachten. Op deze manier voorkomt hij dat er uit een breedtebal simpel gescoord kan worden in een leeg doel.”
Foto’s maken
Om in deze situaties succesvol te worden, moeten de keepers in Miranda’s methodologie ‘foto’s maken’. “Je kunt alleen een keuze maken als je weet wat er om je heen gebeurt. Anders is het geen bewuste keuze maken, maar random iets doen. Een bewuste keuze kan zijn: ja ik ga, want er zijn geen aanvallers of: nee ik ga niet, want er staan twee aanvallers vrij voor het doel. Bij elk balcontact van de speler moet de keeper van zich af kijken en een denkbeeldige foto maken van de situatie voor het doel. Dit hangt wel af van de touch van de speler. Is deze redelijk ver van zijn voet, dan kan de keeper de foto maken, maar hij mag nooit van zich af kijken op het moment dat de speler kan schieten. Om te toetsen of keepers bewuste keuzes hebben gemaakt, wil ik dat ze na een training of wedstrijd kunnen vertellen waarom ze bepaalde beslissingen hebben genomen.”
“Bij elk balcontact van de speler moet de keeper van zich af kijken en een denkbeeldige foto maken van de situatie voor het doel”
Tot slot geeft Miguel Miranda antwoord op de vraag welke topkeeper volgens hem 1:1-situaties het beste beheerst. “Ik heb drie jaar met Ederson gewerkt en hij is misschien wel de beste in de 1:1. Zijn decision making is sterk, hij begrijpt heel goed wanneer hij moet gaan, maar in de technische uitvoering van het blok is hij minder. In plaats van zich groot te maken met zijn lichaam, maakt hij zich juist smal. Daarom is het belangrijk om niet alleen op het maken van keuzes te trainen en te coachen, maar ook op techniek. Wat de techniek betreft zijn Ter Stegen, Neuer en Joe Hart denk ik de besten. Het probleem van veel keepers is dat ze niet dichtbij genoeg komen. Je kunt de beste zijn in de uitvoering van het blok wanneer je op twee à drie meter bent, maar je hebt er niets aan als je daar nooit komt. Ik geloof erin dat wanneer keepers focussen op de drie principes, zij wél binnen deze afstand komen, en ze de meeste kans hebben om een doelpunt te voorkomen.”
Oefening 1: trainen op touch-step
Organisatie:
- K2 start met bal in hoek van touch-stepzone en dribbelt richting doel. K1 start paar meter van doellijn en stapt bij elk balcontact van K1 naar voren
- K2 mag elk moment schieten om te scoren
Variatie:
- K3 start op rand touch-stepzone en heeft keuze om in te lopen richting doel. Wanneer hij inloopt kan K1 niet te ver naar voren komen
- Om oefening makkelijker te maken kan er op kleinere doeltjes gewerkt worden of kan K2 verplicht worden bal op K3 te spelen. K1 moet inschatting maken of hij bal kan onderscheppen of voor blokken gaat
Coaching:
- Grootte van stap K1 hangt af van balcontact K2. Hoe verder bal van voet is, hoe groter stap van K1 is. Op moment dat balcontact van K2 heel ver van voet is kan K1 bal aanvallen
- K1 moet altijd klaarstaan voor schot
- Op moment dat K1 binnen 2 à 3 meter van K2 is volgt 1:1 en komt hij in blok
Oefening 2: overzicht bewaren en observeren
Organisatie:
- K1 start in doel. K2 start bij 1e pylon en dribbelt richting 2e pylon. Daar aangekomen speelt hij bal voor zich uit richting achterlijn. Dit is het moment waarop trainer een kleur pylon omhoog steekt. Wanneer hij rode pylon omhoog steekt speelt K2 bal tussen 1e paal en pylon. Wanneer trainer gele pylon omhoog steekt speelt K2 richting K3 die op hoogte penaltystip staat. K3 moet direct afwerken
- Na ongeveer 5 ballen draaien keepers door. Hierna andere kant opwerken
Variatie:
- Wanneer K1 bal bij 1e paal onderschept, sprint K3 om pylon heen die buiten 16 staat. K1 rolt zijn bal naar trainer, deze speelt bal naar K3 die afwerkt van buiten 16
- Wanneer K2 bal naar K3 heeft gespeeld en hij heeft afgewerkt speelt trainer hierna 1:1 duel met K1 in touch-stepzone. Ev. met pop doelgebied afbakenen waarop trainer kan scoren om te voorkomen dat het te moeilijk wordt voor K1
- K2 mag ook richting doel dribbelen, K1 moet dan doel verkleinen volgens touch-stepprincipe
Coaching:
- Het moment waarop K2 bal richting achterlijn speelt is moment voor K1 om ‘foto te maken’ en naar trainer te kijken
- K1 moet altijd goed gepositioneerd staan t.o.v. K2 en positie van bal. Op moment dat K2 bal vanaf achterlijn terugtrekt staat hij haaks op bal