TEKST: ANDRÉ KRUL | BEELD: FC VOLENDAM

Bela Szenasi, keeperstrainer bij FC Volendam, heeft het benaderen van de keeper als mens ook erg hoog in het vaandel staan. “In het voetbal wordt de functie van de persoon die in het doel staat omschreven als keeper, maar hoe de keeper functioneert en zich ontwikkelt hangt van veel meer factoren af dan alleen zijn sportieve kwaliteiten.”

Vaak wordt van de keeper gezegd dat hij ‘gewoon de ballen moet tegenhouden’ of dat hij ‘vertrouwen moet uitstralen’. Het zijn kreten die simpel klinken, maar in de praktijk een stuk minder eenvoudig blijken te zijn. Bij FC Volendam is sinds dit seizoen
de 32-jarige Hongaar Bela Szenasi verantwoordelijk voor de keepers van het eerste elftal, Jong Volendam en de O19 en O17
teams. “Bij Volendam gebruiken we grofweg vier pijlers om spelers te beoordelen en te scouten. Deze pijlers zijn de fysieke
kwaliteiten van een speler, het inzicht hebben in verdedigende taken en deze kunnen uitvoeren, het inzicht hebben in aanvallende
taken en deze kunnen uitvoeren en het prestatiegedrag. Van deze vier aspecten is de laatste het belangrijkste en deze delen
we verder op in drive, stressbestendigheid, ontwikkelingsvermogen en potentie. Voor mij geldt dat ik op deze punten de vertaalslag naar de keepers maak en dat ik daarbij kijk naar de keeper als mens en naar de verschillen tussen mensen.”

“EEN JONGE KEEPER IS ALS EEN SCHILDERIJ DAT NOG NIET AF IS”

Over het mentale aspect van het voetbal valt oneindig veel te vertellen en er zijn niet voor niets al veel boeken over volgeschreven,
vandaar dat Szenasi zich in dit artikel beperkt tot de ontwikkeling van de keeper, daarbij in acht nemend hoe de keeper als mens in elkaar zit, hoe en waarom hij jeugden seniorenkeepers anders benadert en hoe hij er (met zijn trainingsmethode) voor probeert
te zorgen om keepers een goed gevoel te geven. “De kwaliteiten die een keeper op het veld laat zien, komen voort uit het talent
dat de keeper heeft en in hoeverre hij dit ontwikkeld heeft. Maar om op het juiste moment tot een goede prestatie te komen,
speelt ook mee hoe een keeper in zijn vel zit en hoe hij met zijn emoties omgaat. Het omgaan met emoties wordt ontwikkeld sinds je geboorte en een keeper kan dit niet ineens uitschakelen zodra hij het veld opstapt. Hij is immers geen robot. Voor een trainer is het daarom belangrijk te weten wat voor persoon de keeper is en hoe hij een keeper zodanig kan stimuleren dat eenieder, op welk
niveau dan ook, het beste uit zichzelf haalt.”

Extraverte en introverte keepers

“Voor bijna iedere keeper geldt dat hij een andere benadering nodig heeft om zich zo optimaal mogelijk te ontwikkelen. Daarom
is het belangrijk dat een keeperstrainer zich interesseert voor de keeper, veel vragen stelt, observeert hoe zijn gedrag binnen en buiten het veld is en hem stimuleert om zelf na te denken over wat hij kan verbeteren. Allereerst is het voor mij belangrijk te weten of ik te maken heb met een introverte of extraverte keeper, of beter gezegd persoon. Een extravert persoon communiceert over het algemeen makkelijker en zal eerder laten blijken hoe hij zich voelt. Als keeper zal hij dan ook meestal veel van zich laten horen in het veld en duidelijk aanwezig zijn in zijn coaching. Een gevaar is wel dat hij te nadrukkelijk aanwezig is en de coaching van de keeper niet altijd meer effectief is. De trainer zal dus goed in de gaten moeten houden, dat wat de keeper zegt goed overkomt en wanneer het juiste moment is om te coachen. Een extravert persoon kan het vaak goed hebben als de trainer op een duidelijke en soms harde manier duidelijk maakt wat hij van hem verlangt. Met een introverte keeper ga ik wat voorzichtiger om. Vaak is het niet helemaal duidelijk hoe hij zich voelt, omdat hij zich minder nadrukkelijk uit. Wat ik dan doe is met hem in gesprek gaan om te weten hoe hij in zijn vel zit. In het veld is het waarschijnlijk dat die keeper minder nadrukkelijk aanwezig is met zijn coaching. In ieder geval moet er wel op gelet worden dat er geen stempel op de keeper geplakt wordt. Uiteraard zijn er uitzonderingen en zijn er introverte personen die zich wel veel laten horen in het veld en extraverte personen die dit niet doen.”

De Nachtwacht

Szenasi noemt graag een vergelijking van zijn Spaanse collega-keeperstrainer Jose Sambade om het verschil uit te drukken bij het werken met jonge en oude keepers. Sambade vergelijkt jeugd- en seniorenkeepers met een schilderij dat tijd nodig heeft om perfect te worden. Zo had Rembrandt ook tijd nodig om De Nachtwacht te schilderen. Szenasi: “Een jonge keeper is als een schilderij dat nog niet af is. Hij heeft verschillende ontwikkelfasen nodig om de status van ‘complete keeper’ te bereiken en heeft hier veel begeleiding bij nodig. Een keeperstrainer moet de jeugdkeeper handelingen aanleren die hij vaak nog niet eerder heeft uitgevoerd, waardoor een keeper kan worden gevormd naar de visie van de trainer. Het is belangrijk om de handelingen veel te herhalen en keepers zich er bewust van te maken wat zij in verschillende situaties in het veld kunnen doen. Dit doe ik niet door alles voor te kauwen. Bij Volendam heb ik een keeper meegemaakt die bij een oefening (zie oefening 1) aan mij vroeg ‘wat moet ik doen?’ of ‘welke keuze moet ik op welk moment maken?’ Ik ga hem dit echter niet vertellen, omdat ik wil dat hij leert na te denken, zelf ervaart en verantwoordelijkheid neemt, zodat hij zich er bewust van wordt hoe hij in verschillende wedstrijdsituaties moet handelen. Bij een nabespreking met beelden doe ik hetzelfde. Ik vraag eerst hoe zij een situatie hebben ervaren, zonder het antwoord al bij hen in de mond te leggen. Verder licht ik in de trainingen ook altijd toe waarom ik een bepaalde oefening doe en leer ik de keepers ook om vragen aan mij te stellen, zodat ze uiteindelijk een eigen mening ontwikkelen. De kans is aannemelijk dat een jeugdkeeper met meerdere keeperstrainers te maken krijgt en dan is het niet wenselijk dat hij steeds blindelings de visie van de trainer volgt, maar is het beter dat hij van elke trainer bepaalde dingen oppikt en uiteindelijk een eigen identiteit opbouwt.” “Bij een oudere, ervaren keeper (grofweg tussen de 25 en 40 jaar) werkt het weer heel anders. In dat geval richt ik me meer op het ‘finetunen’ van de keeper, zonder zijn opgebouwde identiteit te veranderen. Bij hem is er al zoveel geschilderd, hij heeft zoveel ervaring opgedaan, eigen inzichten en een eigen mening ontwikkeld op tactisch, technisch, fysiek en mentaal gebied, dat het niet de bedoeling is om de verf van het schilderij te halen en opnieuw te gaan schilderen. Ik ga dan meer in gesprek met de keeper en luister veel naar hem om uit te vinden waar hij zich lekker bij voelt en waar er nog winst kan worden gehaald. Een grote fout die keeperstrainers kunnen maken is dat zij zich niet kwetsbaar durven op te stellen en hun filosofie heilig verklaren. Bij mij is er altijd ruimte voor discussie en kunnen keepers altijd met argumenten komen om aan te geven dat ze het ergens niet mee eens zijn. Het is namelijk heel simpel: er is geen enkele keeperstrainer die alles weet en ik dus ook niet. Voor mij zijn de beste keeperstrainers in de wereld de trainers die zich kwetsbaar op stellen. Uiteindelijk gaat het erom dat een keeper zo goed mogelijk voor de dag komt in de wedstrijdsituaties en mag een trainer zich hier nooit boven plaatsen, door bijvoorbeeld een bepaalde techniek op te dringen aan een keeper, die past in de visie van de trainer, maar waar de keeper zich niet prettig bij voelt.”

“HET KAN FRUSTREREND ZIJN VOOR KEEPERS OM DE NADRUK TE LEGGEN OP WAAR ZIJ NIET GOED IN ZIJN”

Tekortkomingen trainen in combinatie met sterke punten

Waar Szenasi het gehad heeft over de verschillen in benadering tussen extraverte en introverte keepers en tussen oude en jonge keepers, zijn er in zijn trainingsmethode ook aspecten die hij bij elke keeper toepast. “Voor mij is het erg belangrijk hoe een keeper zich voelt. Uiteindelijk draait het, zeker bij het eerste elftal, om de wedstrijden en dan gaat het erom dat de keeper met vertrouwen het veldopstapt. Om doordeweeks aan de tekortkomingen van de keepers te werken, zonder dat het ten koste gaat van het vertrouwen of het plezier, maak ik veel combinatieoefeningen waarbij ook de sterke punten van de keepers aan bod komen. Het kan namelijk frustrerend en slecht voor het vertrouwen zijn om veel nadruk te leggen op dat wat de keepers nog niet goed kunnen. Toen ik bijvoorbeeld bij Volendam begon met trainen, hadden nagenoeg alle keepers moeite met het boksen van de bal. Wat ik dan doe, is kijken waar de keepers sterk in zijn en waar ze zich goed bij voelen en dit ook meenemen in de oefeningen, waarbij we aan het boksen werken. Zo heb ik een oefening waarbij ik de keepers eerst een lage stuiterbal in de korte hoek laat verwerken (ook een verbeterpunt), daarna laat ik ze naar een bal toe zweven (waar ze goed in zijn en wat ze leuk vinden) en vervolgens krijgen ze een hoge bal om te boksen (zie oefening 2). Op deze manier maak je de oefening leuker, voorkom je dat een keeper tegen een oefenvorm op gaat zien en geloof ik erin dat de keeper zich sneller ontwikkelt. Wanneer ik een oefening wil doen waarbij wel alles gericht is op het stompen van de bal, zonder andere aspecten te behandelen, doe ik vaak voorafgaand aan deze oefenvorm een oefenvorm waar de keepers zich lekker bij voelen, zodat ze met een goed gevoel aan de ‘minder leuke’ oefening beginnen.” “Daarnaast zie ik erop toe hoe de keepers in hun vel zitten. Bij FC Volendam moeten alle spelers elke dag via een app aangeven hoe zij zich voelen. Op deze manier kan ik mijn trainingen aanpassen aan de statistieken van de keepers. Mocht een keeper bijvoorbeeld aangeven dat hij erg vermoeid is, dan houd ik hier rekening mee in mijn oefenstof. De oefeningen heb ik vaak al aan het begin van de week ingepland, maar pas vlak voor de training bepaal ik het aantal herhalingen en de intensiteit van een oefening. Het heeft natuurlijk geen zin om de keeper die op vrijdagavond moet spelen, maar op woensdag aangeeft wat vermoeid te zijn, op donderdag nog vol te gaan belasten. Verder is het zo, dat hoe meer interesse een trainer in zijn keepers toont, hoe beter hij gaat aanvoelen hoe de keepers ervoor staan. Daarom vind ik het ook belangrijk de privésituatie van een keeper te kennen, zonder de professionele verstandhouding te verliezen. Het kan bijvoorbeeld zijn dat een keeper privé wat problemen heeft en het daarom juist lekker vindt om zich een keer flink te laten afknijpen. Uiteindelijk probeer ik er altijd voor te zorgen dat een keeper een zo goed mogelijk gevoel heeft en komt er naar mijn mening bij het keepen veel meer kijken dan gewoon de bal tegenhouden.“

PASPOORT

Bela Szenasi is op 4 september 1984 geboren in Hongarije. Sinds acht jaar woont hij in Amsterdam en werkt hij voor de plaatselijke AFC. Sinds dit seizoen combineert hij zijn werkzaamheden daar met een fulltime baan bij FC Volendam, waarmee zijn droom om professioneel keeperstrainer te zijn, is uitgekomen.

POSITIE KIEZEN

LEREN STOMPEN

Vorig artikelDe vrije trap centraal (Deel 2)
Volgend artikelHennie Ardesch: De opbouw van de keeperstraining