Maarten Arts heeft een lijst opgesteld met tien vaardigheden die de moderne keeperscoach volgens hem zou moeten beheersen. In Keepersmagazine 8 heeft hij de eerste twee vaardigheden toegelicht. Vaardigheid 6 gaat over het centraal stellen van de wedstrijd.

Bal door benen

“Ik kan geen enkele baan verzinnen waarbij het werk van de hele week wordt afgerekend op anderhalf uur aan het einde van de week. Wij kunnen de hele week nog zo goed werken en fantastisch trainen, maar als de keeper een bal door zijn benen laat gaan in het weekend en we verliezen daardoor met 1-0, dan hebben we het zwart-wit gezegd slecht gedaan. Omdat de keeper gefaald heeft, worden wij gezien als slechte trainer.” Maarten Arts vat treffend het lot van de keeper en keeperstrainer samen. Volgens hem is de wedstrijd het start- en eindpunt van elke week en moet de hele week in functie staan van die wedstrijd.

“Ik kan geen enkele baan verzinnen waarbij het werk van de hele week wordt afgerekend op anderhalf uur aan het einde van de week”

Jeugdkeepers

Arts maakt hierbij wel een onderscheid tussen senioren en jeugdkeepers. “Trainingen van jeugdkeepers staan deels, hoe jonger hoe meer, in het teken van het aanleren van technieken.” Een voorbeeld is hiervan is het onderscheppen van een voorzet. “Dat is een heel complex geheel dat ik uit elkaar zal moeten halen. De keepers moeten eerst weten hoe ze een bal moeten vangen. Vervolgens moeten ze weten met welk been ze moeten afzetten, moeten ze op tijd roepen en de bal op het hoogste punt pakken. En dan komt er ook nog een positioneel verhaal bij kijken. Deze aspecten moet je dus wel geïsoleerd aanleren.”

Weerstand

Van senioren kan verwacht worden, zeker op profniveau, dat de doelmannen de afzonderlijke technieken onder de knie hebben. Daarom moet er in de zienswijze van Maarten Arts altijd een relatie zijn met de wedstrijd. “Dan moet je voorzetten niet meer geïsoleerd trainen, maar moet je weerstand inbouwen. De manier waarop je dat doet kan variëren van het gebruik van poppen of andere keepers die weerstand geven in de keeperstraining, tot veldspelers die duels aangaan bij voorzetvormen of in partijspelen met het team.”

Meerdere keepers

Het inbouwen van weerstand is één van de redenen waarom Arts het goed, of zelfs noodzakelijk vindt, om met meerdere keepers te trainen. “Bij de jeugd van FC Utrecht was het mijn intentie om altijd in groepen van vier te trainen. Als er een keeper van een team in z’n eentje was, dan liet ik hem met een oudere of jongere groep meetrainen. Dit heeft een aantal redenen. De eerste reden is dat de keepers zelf kunnen trappen, waardoor ze hun trap verbeteren. Dit heeft als bijkomend voordeel dat je als keeperstrainer honderd procent naar de uitvoering kunt kijken, in plaats van dat je aan het trappen bent en vervolgens razendsnel moet schakelen om te zien hoe de keeper de bal verwerkt.”

De ervaren keeperstrainer vindt het grootste voordeel dat er veel combinatievormen gedaan kunnen worden. “Je kunt een keeper als voorzetgever (serveerder) gebruiken en andere keepers om weerstand te geven. Bij de jeugd kun je, als je het goed georganiseerd krijgt, in groepen van vier tot zes of zelfs acht trainen. Het belangrijkste is dat alle keepers bezig zijn en een taak hebben.”

Drie doelmannen

Bij senioren in het profvoetbal ligt het anders. “Daar vind ik het meest optimaal om met drie keepers te werken.” Sommige profclubs werken tegenwoordig met vier doelmannen bij de eerste selectie, maar dit zorgt volgens Arts voor een paar problemen. De eerste is gerelateerd aan de wedstrijd. “De vierde keeper zal in het seizoen nooit gaan keepen. Er is geen enkele club waar de eerste drie keepers geblesseerd raken of geschorst zijn. Een uitzondering daargelaten. Ik heb het in ieder geval nooit meegemaakt. Bij Union Saint-Gilloise, waar ik twee jaar gewerkt heb, heeft de derde keeper geen enkele officiële wedstrijd gespeeld. Sterker nog: misschien heeft hij alles bij elkaar drie of vier vriendschappelijke wedstrijden in de eerste ploeg gespeeld. Dat betekent dus dat hij alleen maar traint.  Zou je met vier keepers werken, dan moet je die vierde keeper toch ook 25 procent van je aandacht geven. Hij ‘steelt’ ook 25 procent van je tijd. Dat betekent dat je die tijd niet aan de andere keepers kunt schenken.”

“De vierde keeper ‘steelt’ 25 procent van je tijd”

Partijen

Ook het tweede probleem is gerelateerd aan de wedstrijd. “Als het team partijen gaat spelen wil ik niet zeggen: ‘Jllie twee gaan naar de hoofdmacht toe en de andere twee blijven hier bij mij’. Je zult alle keepers op de een of andere manier bezig moeten houden en als je dat doet door individuele keeperstraining te geven, dan kom je weer in de geïsoleerde rol van die keeperstrainer die alleen met zijn keepers werkt. Daar zit niets wedstrijdgerichts aan.”

Een ander nadeel is dat de keeperstrainer op deze manier niet de partijvormen kan zien. “Ik vind het verschrikkelijk belangrijk om deze te zien. Ik wil zien of de dingen die je in de keeperstraining traint, in de partijen geoptimaliseerd en geautomatiseerd zijn. Als ik drie keepers heb, kan ik ze heel makkelijk laten door rouleren. De keeper die dan niet aan het werk is, pak ik op deze momenten vaak bij me. We bespreken en beoordelen met zijn tweeën de situaties die zich voordoen in de wedstrijden. Dit is een goed leermoment voor de keeper.”

“Ik wil zien of de dingen die je in de keeperstraining traint, in de partijen geoptimaliseerd en geautomatiseerd zijn”

Kijken en leren

Maarten Arts refereert aan de vierde vaardigheid: wees een creatief denker. “Vaak hebben trainers het idee dat iedereen tijdens de training maar bezig moet zijn, maar je leert ook door te kijken. Het rouleren komt daarnaast de arbeidsrustverhouding ten goede in kleine partijvormen zoals vier tegen vier.” Bij een partijspel elf tegen elf kunnen het kijken en bezig zijn zelfs gecombineerd worden. “Een voorbeeld is om op de achterlijn, waar de keeper en ik allebei nog zicht hebben op het veld, op technische vaardigheden als het stompen te trainen. We zien wat er gebeurt, maar zijn toch fysiek bezig. Dat werkt voor mij altijd prima.”

Veldspelers

De allerbeste manier om wedstrijdgericht te kunnen trainen is uiteraard met veldspelers erbij. Om dit te bewerkstelligen zal de keeperstrainer wel uit zijn schulp moeten kruipen. “Het is een optie om aan de hoofdtrainer te vragen of je een groepje spelers kunt krijgen, maar over het algemeen voelen keeperstrainers zich daar niet prettig bij, en wél als ze met hun eigen keepersgroepje kunnen werken.”

Een ander obstakel kan zijn dat de hoofdtrainer er niet op zit te wachten. Arts zegt dat dat weer te maken heeft met de positie van de keeperstrainer in de staf (zie vaardigheid 5: teamplayer). “Als jij alleen maar dé keeperstrainer bent, dan hebben trainers vaak zoiets van ‘ik weet niet of dat wel zo slim is’. Het is dus goed om breder georiënteerd te zijn of zelfs een functie als assistent-trainer te hebben.”

Planning

Daarnaast heeft het ook met een goede planning te maken. “Wanneer je het programma van het team weet dan kun je daarop inspelen en jouw planning daarop aanpassen. Stel dat je op teruggetrokken voorzetten wilt trainen, dan kun je aan het begin van de week vragen of er een partijspel vier tegen vier met kaatsers gedaan kan worden. Vaak staan er ergens in de week kleine partijen op het programma. Dan is het voor de trainer een kleine moeite de vorm aan te passen naar partijtjes met kaatsers. In deze oefeningen weet je dat er veel teruggetrokken voorzetten gaan komen, waardoor de keepers veel in deze wedstrijdechte situaties komen.”

Gereedschapskist

Veel keeperstrainers werken met vaststaande trainingsschema’s voor weken, maanden en/of een jaar. Arts vindt het belangrijk dat de trainer een planning heeft waarbij hij alle techniekonderdelen blijft herhalen. “Voor mij is het een soort vullen van een gereedschapskist. Hoe meer gereedschappen er in die kist zitten, hoe makkelijker de klus geklaard kan worden. Met andere woorden: als ik in een 1:1-duel alleen maar de bal kan aanvallen, dan kan ik, ongeacht de situatie, slechts deze techniek toepassen. Maar als ik nou ook nog weet hoe ik moet blokken, dan kan ik kiezen welk ‘gereedschap’ ik gebruik.

Je moet te allen tijde trainen op situaties die zich in de wedstrijd voor kunnen doen”

Het gereedschap moet wel onderhouden worden. “Stel dat de keeper tijdens een wedstrijd een lob over zich heen krijgt, en de bal gaat erin door een verkeerde starthouding, door de verkeerde kant op te draaien of door niet met een kruispas terug naar de lijn te gaan, dan zie je vaak dat keeperstrainers de boel hierna gaan ‘repareren’ en hier in trainingen heel veel de nadruk op gaan leggen. Ik vind dat je de zaken altijd paraat moet hebben. Dat betekent dat je te allen tijde moet trainen op situaties die zich in de wedstrijd voor kunnen doen. Op deze manier werk je preventief en dat is altijd beter.”

Vorig artikelMaarten Arts: vaardigheid 5
Volgend artikelSteven van Dijk verruilt de Australische zon voor sneeuw en wind op de Faeröer Eilanden