In het laatste deel over de vrije trap tegen worden de opties besproken om een muur van drie spelers met daar bovenop nog eens drie spelers neer te zetten, de muur naar achter te zetten en om helemaal geen muur te zetten. Opnieuw zijn het Mark van Stipriaan, Jan Splinter en Remko van Lopik die hier hun mening over geven.
TEKST EN BEELD: ANDRE KRUL
In het vorige artikel is ingezoomd op een variant die heel erg ongebruikelijk is en eentje die minder ongebruikelijk is, te weten het plaatsen van de muur op de lijn en het zetten van een speler bij de paal. Nu gaat het weer over varianten van ‘nog nooit gezien’ tot ‘weleens voorgekomen’. Als eerste gaat het over het verhogen van de muur door spelers op elkaars schouders te laten zitten. Het idee is om een muur te formeren van drie spelers met daarboven nog eens drie spelers. Hierdoor wordt een muur gemaakt die smaller is dan gebruikelijk, maar die wel de korte hoek helemaal dichtzet: bij een goede uitvoering zal het onmogelijk worden de bal hier (met de juiste snelheid) overheen te plaatsen. (zie foto)
De dubbele muur (3+3 variant)
Het woord is als eerste aan Mark van Stipriaan: “Voor mij klinkt dit als een bijna onmogelijke variant. Ten eerste ben je nu nog meer spelers kwijt. Waar een keeper normaal gesproken vier of vijf spelers in de muur zet, zijn dat er nu zes. Dit heeft uiteraard gevolgen voor de restorganisatie waarin er spelers tekort kunnen komen. Ten tweede lijkt me de organisatie erg moeilijk. De muur wordt erg instabiel en wiebelig, waardoor er ruimte in de muur ontstaat. Ten derde wordt de muur smaller en ontstaat er dus meer ruimte (voor de nemer) om de bal langs de muur te schieten. Dit alles genoemd te hebben zal het zetten van deze organisatie naar mijn mening sneller tot een doelpunt leiden.”
Remko van Lopik deelt grotendeels de mening van Van Stipriaan, maar draagt wel een alternatief voor de 3+3 variant voor, namelijk het zetten van de muur in de contrahoek. “Ik ben geen voorstander van de dubbele muur, omdat de muur simpelweg veel te smal wordt. Bij een bal die vanuit de keeper gezien vanaf links genomen wordt, zal hij, om nog bereik te hebben in de korte hoek, meer naar links moeten gaan staan. Dit heeft tot gevolg dat zijn eigen (rechter)hoek weer groter wordt. Wat eventueel wel een optie kan zijn, is om de muur in de contrahoek te zetten. Dus bij een bal die vanaf links genomen wordt zet de keeper de muur in de rechterhoek. Wat ik verwacht dat de nemer gaat doen, is de bal snoeihard langs de muur schieten. Omdat een bal die hard en met de wreef genomen wordt in een rechte lijn naar het doel gaat, kan de keeper verder voor de lijn staan om zodoende zijn doel te verkleinen en dus meer kans hebben de bal te stoppen.”
Ook Jan Splinter ziet voornamelijk nadelen van de dubbele muur. Hij geeft net als Van Stipriaan als een van de belangrijkste nadelen aan dat er spelers tekort komen in het veld en verwacht daardoor dat de tegenstander heel snel een variant zal bedenken. “Uiteraard hangt het van het niveau van de tegenstander af of de spelers zo slim zijn om een variant te bedenken. Maar omdat er maar liefst zes spelers in de muur staan, die ook nog eens op elkaars schouders zitten en hierdoor niet snel weer in positie kunnen komen, wordt de tegenstander wel uitgenodigd iets te bedenken om de situatie simpel uit te spelen. Daarnaast zijn voetballers er niet op ingesteld om op deze manier een muur te vormen. Ik denk dat de spelers die worden aangewezen om in de muur te gaan staan al snel iets hebben van ‘zoek het lekker uit’. Uiteindelijk zal een team de eerste moeten zijn die dit gaat doen, maar ik verwacht dat er eerder een hilarische situatie ontstaat en dat, helemaal wanneer er een goal valt, de spelers worden neergezet als een stelletje gekken.”
De muur verder naar achter
De tweede variant is gebaseerd op een artikel van de Engelse keeperstrainer, schrijver en columnist David Preece in The Times. Hij oppert in zijn artikel onder andere om de muur bij een vrije trap niet altijd op de gebruikelijk 9,15 meter te zetten, maar verder naar achter op bijvoorbeeld twaalf meter.
Mark van Stipriaan probeert het visueel te maken en komt tot de conclusie dat wanneer je de muur vanuit de positie zoals deze staat op 9,15 meter een aantal meter naar achter zet, het voordeel voor de keeper ontstaat dat zijn zicht beter wordt. De muur zal dan echter een kleiner deel van het doel afschermen en de hoek die voor de keeper is, zal dus groter worden (zie tekening 1).
Wanneer de muur meer naar binnen wordt gezet, zal het zichtveld en de hoek die voor de keeper is vrijwel hetzelfde blijven, maar wordt het ook eenvoudiger voor de schutter om de bal aan de korte kant langs de muur te trappen. Om deze bal te spelen hoeft er ook minder curve aan de bal te worden meegegeven (zie tekening 2).
Een oplossing hiervoor kan zijn om meer spelers in de muur te zetten. Van Stipriaan: “Deze variant heeft voor- en nadelen. Ik denk dat een ander nadeel voor de keeper is, dat het voor de schutter makkelijker wordt de bal over de muur te trappen, omdat de afstand die de bal moet afleggen tot aan de muur, groter wordt. Maar het voordeel voor de keeper kan dan juist weer zijn dat de afstand van de muur tot aan het doel kleiner is en het dus moeilijker wordt om de bal weer te laten dalen nadat deze de muur heeft gepasseerd.”
Van Lopik vraagt zich af of het mogelijk is om de muur weer naar voren te laten komen vlak voordat de bal genomen wordt. “Wanneer het toegestaan is om als muur nog naar voren te lopen en dan te springen, heeft dit als voordeel dat de spelers die in de muur staan vanuit de beweging springen inplaats van vanuit stilstand en dus hoger kunnen springen. Daarnaast ben ik van mening dat dit een goede variant is als je het doet met de gedachte om de nemer uit zijn comfortzone te halen. Laat de keepers maar eens variëren in plaats van altijd de muur op de traditionele wijze neer te zetten en kijk dan hoe de nemer hierop reageert.”
Splinter ziet voornamelijk nadelen van de bewegende muur. “Wanneer de muur nog naar voren moet lopen vlak voordat de bal genomen wordt, dan moet de afstemming wel heel erg goed zijn en is er veel discipline nodig voor een goede uitvoering. Ik denk dat er gaten in de muur gaan vallen, omdat er altijd wel een speler is die later in zijn positie staat. Net als bij de vorige variant ben je te afhankelijk van hoe alert de spelers op het moment zijn.”
Geen muur
Waar de keeperstrainers bij de vorige twee varianten voornamelijk nadelen zagen, is het opvallend hoe ze bij de variant ‘geen muur’ vrijwel unaniem vooral voordelen zien.
Van Stipriaan vertelt: “Bij een bal op een meter of 21/22 van het doel zie ik een aantal grote voordelen, wanneer de keeper besluit geen muur neer te zetten: de keeper heeft altijd zicht op de bal en wanneer je weer in balbezit komt nadat de vrije trap genomen is, zijn er meer spelers in het veld die aangespeeld kunnen worden. Hierdoor kun je als team sneller weer aan de andere kant van het veld zijn. En in Nederland denken we toch vaak in het hebben van balbezit en aanvallen. Een mooi voorbeeld heb ik overigens een aantal keren gezien bij Gino Coutinho in een wedstrijd van AZ. Hij besloot bij een vrije trap van niet eens heel ver buiten het zestienmetergebied om geen muur neer te zetten. Uiteindelijk schoot de nemer de bal over het doel. Naar mijn mening kwam dit omdat de speler verrast was. Ineens was zijn richtpunt, de muur, weg. Het weghalen van het richtpunt is natuurlijk nog een voordeel voor de keeper wanneer er geen muur wordt gezet.”
Remko van Lopik geeft aan al veel over deze variant te hebben nagedacht en dat het een revolutionaire variant is waar veel durf voor nodig is. “Wanneer een bal verder ligt dan een meter of 22 moet de schutter de bal wel erg goed nemen om te kunnen scoren. Ik zou wel spelers voor de bal zetten, maar dan op verschillende plekken.
Hierdoor wordt het doelvlak wel voor een deel afgeschermd, maar heeft de keeper ook vrij zicht op de bal. De keeper moet dan op zichzelf vertrouwen dat de bal op doel voor hem is. Wat ook nog een mogelijkheid kan zijn voor het creëren van zicht voor de keeper is om de spelers in de muur een kwartslag te laten draaien. Ze staan dan als het ware met hun schouder naar de bal toe. Hierdoor ontstaat er tussen elke speler in de muur een ruimte waardoor de keeper de bal kan zien. Vlak voordat de bal genomen wordt draaien de spelers weer terug naar de normale positie, de muur klapt zeg maar weer dicht. Uiteindelijk wil ik aangeven dat ik meedenk in alle varianten, omdat het voor mij belangrijk is de nemer uit zijn comfortzone te halen en aan het denken te zetten.”
Jan Splinter geeft dezelfde argumenten als Van Stipriaan en Van Lopik aan als voordelen van het niet zetten van een muur, maar komt met nog een aantal voordelen voor de keeper. “Bij een vrije trap tegen is het voor mij allereerst essentieel dat de keeper vrij zicht heeft op de bal en dit wordt gecreëerd wanneer er geen muur wordt gezet. Verder is het zo dat, bij een bal die tussen de twintig en 25 meter van het doel ligt, en alle spelers zoveel mogelijk buiten de zestien blijven, buitenspel intact blijft. Ook gebruiken schutters de muur vaak als richtpunt. Haal je de muur weg, dan haal je dus ook het richtpunt weg. Als laatste haal je de discussie over de positie van de keeper weg: beide hoeken worden even groot en dus hoeft de keeper er alleen maar voor te zorgen dat hij haaks op de bal staat.”
Slotwoord
Van Stipriaan, Van Lopik en Splinter hebben nu hun licht laten schijnen op alle vijf varianten. Soms kwamen hun meningen overeen, maar vaak waren er ook wisselende, andere en aanvullende zienswijzen. Uiteindelijk is het aan de trainers en keepers om te bepalen of een van de varianten bij hen past en of het de moeite van het uitproberen waard is.